Afbeelding
vervolging en bestraffing van seksueel en gendergerelateerd geweld voor het internationaal strafhof
Uit de beweging

vervolging en bestraffing van seksueel en gendergerelateerd geweld voor het internationaal strafhof

06 februari 2018

In tijden van oorlog en gewapend conflict wordt vaak op grote schaal seksueel en gendergerelateerd geweld (sexual and gender based violence, SGBV) gepleegd. Sinds de Wereldvrouwenconferentie in Beijing in 1995 is de aandacht voor deze problematiek sterk toegenomen, ook bij internationale straftribunalen, waaronder het Internationaal Strafhof. Kan dit permanent straftribunaal leiden tot een effectieve vervolging en bestraffing van daden van SGBV in de toekomst?

SGBV in oorlogstijd: vrouwenlichamen onder vuur

Hoewel SGBV in oorlogstijd niet uitsluitend vrouwen treft, worden zij het vaakst het slachtoffer van verkrachtingen, gedwongen prostitutie en seksuele slavernij. Bovendien worden vrouwen vaak getroffen door misdaden die hun reproductieve rechten schenden, zoals gedwongen zwangerschappen, bevallingen, abortus of gedwongen sterilisatie. Dergelijk geweld in oorlogstijd kan beschouwd worden als onderdeel van een "continuüm van geweld" tegen vrouwen, gezien dergelijk geweld ook plaatsvindt in vredestijd als het gevolg van discriminatie van vrouwen en hun positie in de maatschappij. SGBV wordt echter ook vaak gebruikt als een oorlogswapen en een methode van oorlogsvoering. Hierbij worden vrouwen vaak systematisch geviseerd omwille van hun positie in de maatschappij en hun geslacht: seksueel geweld wordt gebruikt om vijandelijke groepen te straffen en te terroriseren, hun moraal te ondermijnen of als vorm van etnische zuivering, met als doel deze groepen uit te roeien.

De strafbaarstelling van SGBV in de statuten van het Internationaal Strafhof

Het Rome-Statuut, dat werd aangenomen in 1998, leidde tot de oprichting van het Internationaal Strafhof, dat instaat voor de bestraffing van de meest ernstige misdaden onder het internationaal recht. Het was het eerste internationale verdrag dat daden van seksueel en gendergerelateerd geweld bestraft als misdaden tegen de mensheid, oorlogsmisdaden of, in bepaalde gevallen, genocide. Strafbare daden zijn onder meer: verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie, of "elke andere vorm van seksueel geweld van vergelijkbare ernst". Verder zijn er ook procedurele bepalingen die aandacht besteden aan SGBV bij het onderzoeken en vervolgen van misdaden. Hoewel de bepalingen van het Rome-Statuut niet vrij zijn van kritiek[1], vormt de erkenning van SGBV als ernstige misdaden onder het internationaal recht een belangrijke verwezenlijking, die het gevolg is van een jarenlange lobby door feminidtische mensenrechtenactivisten.

De effectieve vervolging en bestraffing van SGBV wordt echter bemoeilijkt door specifieke uitdagingen eigen aan deze misdaden. Zo is er vaak een onderrapportage van deze misdrijven, onder meer door sociale stigma's bij slachtoffers. Slachtoffers en getuigen hebben het vaak moeilijk om ondervraagd te worden over deze misdaden, omwille van fysieke en psychologische trauma's en hebben de neiging om eufemismen te gebruiken wanneer ze het over SGBV hebben. Vaak is het moeilijk om effectief bewijsmateriaal te verzamelen van SGBV. Daarnaast leiden bewijzen niet altijd tot veroordelingen voor SGBV, zoals bewezen werd door het Internationaal Strafhof.

[1] Zo werden bepaalde misdaden en concepten als 'gender' vaak zeer eng geïnterpreteerd, zodat veel daden worden uitgesloten van vervolging. Andere daden van SGBV zullen niet vervolgd kunnen worden omdat zij niet vallen onder de definitie van misdaad tegen de mensheid, oorlogsmisdaden of genocide.

De vervolging en bestraffing van misdaden van SGBV: met vallen en opstaan

Hoewel voor het Bureau van de Aanklager van het Internationaal Strafhof specifieke aandacht besteedt aan de vervolging van SGBV, waren de eerste zaken die het Internationaal Strafhof behandelde een mislukking voor de vervolging en bestraffing van SGBV. In de eerste zaak tegen Lubanga, een Congolese commandant, werd geen enkele aanklacht geformuleerd voor SGBV, ondanks getuigenverklaringen en rapporten van mensenrechtenorganisaties die erop wezen dat Lubanga verantwoordelijk kon gehouden worden voor dergelijk geweld. Dat deze documentatie niet tot een aanklacht leidde, wordt toegeschreven aan een gebrek in de toepassing van de bepalingen hieromtrent in het Rome-Statuut, alsook aan een gebrek aan inzet bij het Bureau van de Aanklager. Zo was er geen contact met vrouwenbelangengroepen om het geleverde bewijs verder te onderzoeken en bleef de deelname van slachtoffers aan het onderzoek beperkt. Lubanga werd wel veroordeeld voor misdaden van de rekrutering van kindsoldaten, doch gendergerelateerd geweld tegenover meisjes die gerekruteerd werden als kindsoldaat werd niet erkend als onderdeel van deze misdaden. In de zaken Katanga en Ngudjolo volgden wel aanklachten voor SGBV, maar dit leidde in beide gevallen niet tot een veroordeling. De eerste zaken van het Internationaal Strafhof toonden de moeilijkheden aan om dergelijke misdaden effectief te veroordelen en te bestraffen.

In de zaak Bemba, een voormalig Congolese presidentskandidaat die leider was van rebellengroepering AMC, slaagde het Internationaal Strafhof er wel in om misdaden van SGBV effectief te veroordelen en te bestraffen. Bemba was immers de eerste persoon die voor het Internationaal Strafhof werd veroordeeld voor daden van verkrachting, die beschouwd worden als oorlogsmisdaden en misdaden tegen de mensheid. Bemba had niet zelf deelgenomen aan deze misdaden, maar werd verantwoordelijk beschouwd voor de daden van gewapende troepen die onder zijn controle vielen. Het Hof oordeelde dat hij er niet in was geslaagd deze misdaden te voorkomen of te bestraffen. De veroordeling vormde een belangrijke erkenning dat superieuren niet onbestraft bleven voor misdaden van hun ondergeschikten. Bemba werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien jaar, de zwaarste straf die tot dan toe door het Internationaal Strafhof werd opgelegd. Het Hof wees op twee verzwarende omstandigheden, namelijk de 'bijzondere weerloosheid' van slachtoffers en de wreedheid waarmee de daden werden begaan.

Een blik op de toekomst: kan het Internationaal Strafhof zijn beleid verder zetten?

De beslissing van het Internationaal Strafhof erkent de ernst van misdaden van SGBV en vormt een belangrijke stap voorwaarts in de strijd tegen straffeloosheid voor dergelijke misdaden. Het Internationaal Strafhof kan zich echter aan verdere uitdagingen verwachten in deze problematiek. In de komende jaren zal de vraag naar herstelmaatregelen voor slachtoffers van SGBV voor het Internationaal Strafhof steeds belangrijker worden. Het Hof moet zich nog uitspreken over de compensatie en rehabilitatie van slachtoffers in de zaak Bemba. Een ander belangrijk vraagstuk is hoe het Internationaal Strafhof zich zal uitspreken met betrekking tot andere daden van SGBV dan verkrachting. In december 2016 startte het proces tegen Dominic Ongwen, een voormalige rebellenleider van de LRA in Oeganda. Eén van de meer dan 70 aanklachten die tegen hem loopt is die van gedwongen zwangerschap en gedwongen huwelijk als oorlogsmisdaad en misdaad tegen de mensheid. Dit is de eerste keer dat iemand wordt aangeklaagd voor daden die de seksuele en reproductieve rechten van vrouwen schenden. Het is aan het Internationaal Strafhof om in de toekomst de ernst van misdaden van SGBV te blijven erkennen en aan te tonen dat dergelijke misdaden niet onbestraft zullen blijven onder het internationale recht.

Bronnen

Auteur: Silke Van Caenegem - genderteam

Lees ook

Meer nieuws