Israëlische aanvallen op Hamas-strijders met tientallen burgerslachtoffers mogelijk oorlogsmisdaden
- Nieuw onderzoek onthult dat Israëlische strijdkrachten niet alle mogelijke voorzorgsmaatregelen hebben genomen om burgers te sparen bij aanvallen.
- Amerikaanse wapens werden op 26 mei gebruikt bij Israëlische luchtaanvallen op het ontheemdenkamp Rafah
- Tankgranaten doodden 23 burgers in ‘humanitaire zone’ ontheemdenkamp.
- Aanwezigheid commandanten en strijders van Hamas en Islamitische Jihad in kampen voor ontheemden bracht burgers in gevaar.
Op 26 en 28 mei 2024 voerden de Israëlische strijdkrachten aanvallen uit op commandanten en strijders van Hamas en Islamitische Jihad in het zuiden van de bezette Gazastrook. Bij die aanvallen trof het Israëlische leger niet alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om schade aan burgers op de vlucht te voorkomen of tot een minimum te beperken. Bij de aanvallen kwamen ten minste 59 mensen om het leven, onder wie 28 kinderen. Dat blijkt uit nieuw onderzoek van Amnesty International. Beide aanvallen moeten worden onderzocht als oorlogsmisdaden.
Uit Amnesty’s onderzoek blijkt ook dat Hamas en Islamitische Jihad met de aanwezigheid van strijders in de kampen voor binnenlandse ontheemden burgers in gevaar heeft gebracht. Hiermee schonden Hamas en Islamitische Jihad waarschijnlijk hun internationaalrechtelijke verplichting om verblijf in dichtbevolkte gebieden zoveel mogelijk te vermijden.
Luchtaanvallen met Amerikaanse bommen
Op 26 mei 2024 voerde het Israëlische leger twee luchtaanvallen uit op het Kuwaiti Peace Camp. Dit is een geïmproviseerd kamp voor binnenlandse ontheemden in Tal al-Sultan, gelegen in het westen van Rafah. Daarbij kwamen ten minste 36 mensen om het leven, waaronder zes kinderen, en raakten er meer dan honderd mensen gewond. Minstens vier van de doden waren strijders. De luchtaanvallen waren gericht op twee commandanten van Hamas die tussen ontheemde burgers verbleven. Het leger maakte gebruik van twee door de VS gemaakte GBU-39 geleide bommen. Dat maakt de aanval waarschijnlijk buitenproportioneel en willekeurig, aangezien deze munitie dodelijke fragmenten verspreidt over een groot gebied en werd ingezet in een kamp waar burgers in overvolle tijdelijke onderkomens verbleven. Amnesty International vindt daarom dat de aanvallen onderzocht moeten worden als oorlogsmisdaden.
Lina al-Attar, 21 jaar, raakte gewond bij de aanvallen. Haar moeder, tante, schoonzus, opa en oom werden allemaal gedood. Ze vertelde Amnesty International: “We verbleven op een veilige plek voor ontheemden, alleen maar metalen loodsen en tenten, geen huizen in de buurt of gezochte mensen. Dit was een groen [veilig] gebied op de kaarten die het Israëlische leger had gegooid [gedropt]... Nadat we hadden gebeden, zaten we gewoon wat te kletsen en te ontspannen, want er was geen geluid van drones of beschietingen.”
“Ik hoorde het geluid van de raket niet... Mijn broer tilde het metaal op dat op me was gevallen... Hij was gewond aan zijn hand en aan zijn schouder door granaatscherven... Ik slaagde erin om de rest van het metaal op te tillen en ons te bevrijden. Ik vond iedereen verspreid over de grond, in stukken en in plassen bloed.”
Bij de tweede serie aanvallen, op 28 mei, vuurde het Israëlische leger minstens drie tankgranaten af op een locatie in de wijk al-Mawasi in Rafah. Het Israëlische leger had deze wijk aangewezen als ‘humanitaire zone’. De aanvallen doodden 23 burgers - twaalf kinderen, zeven vrouwen en vier mannen - en verwondden er nog veel meer.
Isra Ali, een 33-jarige ontheemde vrouw uit Gazastad, verloor haar man en haar 11-jarige zoon Amir. Ze vertelde Amnesty International: “Ik was een lunch voor het gezin aan het bereiden toen ik achtereenvolgend geluiden in de verte hoorde. Ik schonk er niet veel aandacht aan omdat we gewend zijn aan beschietingen en inslagen, maar minuten later... hoorde ik een oorverdovend geluid. Het eerste wat ik daarna zag waren flarden, lichamen van mensen die in flarden waren veranderd. De tenten waren niet beschadigd, maar kinderen, waaronder mijn zoon Amir, waren aan flarden gescheurd. We weten niet waarom deze plek is geraakt. Nu is mijn man weg, mijn zoontje is weg. Waar moet ik heen met mijn kinderen? Hoe kunnen we overleven? Mijn gezin is uit elkaar gerukt; mijn man, de enige kostwinner van het gezin, is gedood. Ik voel me hier niet veilig, maar ik weet niet hoe ik me moet redden of wat ik moet doen.”
Uit Amnesty’s onderzoek blijkt dat de ogenschijnlijke doelwitten van de aanval één Hamas-strijder en één Islamitische Jihad-strijder waren. Bij deze aanval maakte het leger geen onderscheid tussen burgers en militaire doelen. Ongeleide munitie werd gebruikt in een gebied vol burgers die beschutting zochten in tenten. De aanval was dus waarschijnlijk willekeurig en moet worden onderzocht als een oorlogsmisdaad.
Zogenaamd veilig
Strijders van Hamas en Islamitische Jihad bevonden zich in de aangevallen ontheemdenkampen. Daarmee brachten ze het leven in gevaar van ontheemden die dachten dat het een aangewezen ‘humanitaire zone’ was en dat ze veilig waren.
“Hoewel deze aanvallen gericht waren op commandanten en strijders van Hamas en de Islamitische Jihad, hebben ontheemde Palestijnse burgers die onderdak en veiligheid zochten het opnieuw met hun leven moeten bekopen”, zegt Erika Guevara-Rosas van Amnesty International.
“De strijders schonden daarmee waarschijnlijk de verplichting om verblijf in dichtbevolkte gebieden zoveel mogelijk te vermijden. Amnesty International heeft geen informatie over de reden of beweegredenen voor hun aanwezigheid, maar alle partijen in het conflict hadden alle mogelijke voorzorgsmaatregelen moeten nemen om burgers en burgerobjecten te beschermen.”
“Het Israëlische leger was zich er volledig van bewust dat het gebruik van bommen een groot aantal burgers en gewonden, die beschutting zochten in overbevolkte omgevingen zonder bescherming, zou doden. De bommen en ongeleide tankgranaten verspreiden dodelijke granaatscherven over honderden meters. Het leger had alle mogelijke voorzorgsmaatregelen kunnen en moeten nemen om schade aan burgers te voorkomen of op zijn minst te minimaliseren.”
Methodologie
Amnesty International interviewde veertien overlevenden en getuigen, onderzocht de locaties van de aanvallen, bezocht een ziekenhuis in Khan Younis waar de gewonden werden behandeld, fotografeerde restanten van de gebruikte munitie en onderzocht satellietbeelden van de locaties. Daarnaast bestudeerde de organisatie relevante verklaringen van het Israëlische leger over de aanvallen.
Eind juni en begin juli stuurden de onderzoekers ook vragen naar de Israëlische autoriteiten en het de facto Hamas-bestuur. Op het moment van publicatie hadden zij daarop nog geen antwoorden ontvangen.
Aanvallen op Kuwaiti Peace camp
In de namiddag van zondag 26 mei eiste Hamas de verantwoordelijkheid op voor de lancering van een reeks niet-onderscheidende langeafstandsraketten op Tel Aviv vanuit Rafah. Het Israëlische leger zei dat de raketten werden onderschept door het Iron Dome luchtverdedigingssysteem en dat er geen slachtoffers werden gemeld.
Om ongeveer 20.45 uur liet het Israëlische leger twee bommen vallen op het Kuwaiti Peace Camp en verklaarde dat het ‘een Hamas-terrein in Rafah had getroffen waarin belangrijke Hamas-terroristen opereerden’. Twee hooggeplaatste commandanten, Yassin Rabie en Khuweiled Ramadan, werden gedood, een andere, Khaled Najjar, raakte gewond. Ook twee Hamas-strijders stierven.
Het leger beweerde dat de aanvallen werden uitgevoerd met ‘de kleinste munitie die door straaljagers kan worden gelanceerd’. Maar wapenexperts concludeerden op basis van foto’s die Amnesty’s veldwerkers van de bomresten maakten dat GBU-39’s zijn gebruikt. Het betreft zware bommen waarvan fragmenten honderden meters verderop terecht kunnen komen. Het Israëlische leger heeft kleinere precisieraketten, gedragen door drones, die veel minder explosieven bevatten en een kleinere reikwijdte hebben. Door toch voor de zwaardere, minder precieze bommen te kiezen, nam het Israëlische leger waarschijnlijk niet alle mogelijke voorzorgsmaatregelen om schade aan burgers en burgerobjecten te voorkomen of te minimaliseren.
Disproportioneel geweld
De aanvallen van 26 mei waren waarschijnlijk ook disproportioneel: de verwachte schade aan burgers was buitensporig in vergelijking met het verwachte directe militaire voordeel. Bij veel aanvallen was het voor Amnesty International niet mogelijk om het beoogde doel te identificeren, waardoor een beoordeling van de proportionaliteit niet mogelijk was. Maar bij de aanvallen van 26 mei was het doelwit wel duidelijk.
Het Israëlische leger verklaarde dat twee commandanten van Hamas het doelwit waren. De verwachte schade aan burgers had bekend moeten zijn bij degenen die de aanval planden. Het ontheemdenkamp was al minstens vier maanden operationeel. Daardoor wist het Israëlische leger dat daar veel mensen op de vlucht verbleven. Met de keuze voor twee GBU-39 bommen waren daardoor veel burgerslachtoffers te verwachten. De waarschijnlijkheid dat dit buitensporig zou zijn in verhouding tot het verwachte directe militaire voordeel had duidelijk moeten zijn.
Kaarten die het Israëlische leger op 6 mei publiceerde, meldden gewijzigde grenzen van de ‘humanitaire zone’. Het ontheemdenkamp in Tal al-Sultan viel daar volgens deze kaarten voor het eerst in maanden buiten. Maar dit werd niet op de juiste manier gecommuniceerd naar burgers die daar bleven schuilen. Kaarten met ‘humanitaire zones’ die het Israëlische leger verspreidde, waren vaak verwarrend en tegenstrijdig. Hierdoor waren ze geen effectieve waarschuwingen.
Het Israëlische leger zei, ook in reacties op de media, dat het de aanvallen ‘onderzoekt’. Maar uit eenduidige documentatie die Israëlische en internationale mensenrechtenorganisaties verzamelden, blijkt dat dat leger er tot nu toe niet in slaagt zelf vermeende schendingen van het internationaal humanitair recht tegen Palestijnse burgers effectief en onpartijdig te onderzoeken.
'Er waren zoveel doden om ons heen'
Verschillende burgers die gedood of gewond raakten bij de aanvallen in het Kuwaiti Peace Camp werden geraakt door metaalsplinters. Onder hen waren een peuter en een jonge vrouw die allebei onthoofd werden. Andere slachtoffers liepen diepe snijwonden en gebroken ledematen op. Het merendeel van de door Amnesty geverifieerde burgerslachtoffers werd veroorzaakt door fragmenten van de bommen, terwijl anderen ernstige brandwonden opliepen. Eén lichaam was zo ernstig verbrand dat het niet geïdentificeerd kon worden.
Onder de burgers die op 26 mei werden gedood waren vijf leden van de familie al-Attar. Ze waren door de oorlog uit het noorden van Gaza verdreven en verbleven al vier maanden in het Kuwaiti Peace Camp. Hun schuur stond naast die van de Hamas-commandanten die het doelwit waren, maar hun nabestaanden vertelden Amnesty dat ze niet wisten dat de mannen in de naburige schuur banden hadden met een gewapende groepering.
De 21-jarige Lina al-Attar vertelde Amnesty: “Mijn moeder was dood. Mijn vader schreeuwde om hulp. De vrouw van mijn broer werd gedood op de plek waar ze zat met haar baby in haar armen. Ik nam haar baby en gaf hem aan mijn vader. Daarna nam ik mijn kleine meisje van mijn mans schoot omdat hij gewond was. We konden onszelf redden, maar er waren zoveel doden om ons heen.”
De inslagen werden gevolgd door een brand die nog meer doden en gewonden veroorzaakte. Amnesty's wapenexperts analyseerden videobeelden die bewoners direct na de bombardementen online zetten. Ze concludeerden dat de omvang en intensiteit van de brand waarschijnlijk werden veroorzaakt door brandstof voor het koken die was opgeslagen op de plek die door de Israëlische bommen was getroffen.
De aanvallen van 28 mei
Op dinsdag 28 mei, rond 14.45 uur, vuurde het Israëlische leger minstens drie tankgranaten af op een locatie in de wijk al-Mawasi in Rafah. Het Israëlische leger beschouwde deze wijk al maanden als ‘humanitaire zone’. Bij de aanval kwamen 23 mensen om en raakten er nog veel meer gewond.
Amnesty’s onderzoek wees uit dat één Hamas-strijder en één strijder van Islamitische Jihad in tenten in de buurt van ontheemde burgers verbleven nabij de plaats van de aanvallen. Deze strijders waren mogelijk het beoogde doelwit van de aanvallen. Een andere bron vertelde Amnesty dat er op dat moment strijders in een jeep door het gebied reden. De tankgranaten misten hen net. Amnesty kon niet vaststellen of de strijders in de jeep dezelfde strijders waren die in de tenten verbleven.
Amnesty’s wapenexperts analyseerden foto's van fragmenten van het gebruikte wapen en stelden vast dat het ging om 120mm tankrondes. Satellietbeelden geven aan dat Israëlische legereenheden zich op de ochtend van de aanval binnen 120mm kanonbereik bevonden.
Twee van de granaten raakten de buitenmuur en de patio van het huis van de familie al-Hams, waarbij de zevenjarige Beesan al-Hams en haar vijfjarige broer Saleh al-Hams om het leven kwamen. Een andere burger, Ibrahim al-Ghaffari, 63, werd ook gedood.
Mohammad Salah al-Hams, de oom van de kinderen, vertelde aan Amnesty: “Saleh en Beesan waren op bezoek bij hun opa. Na de lunch gingen ze naar buiten om het vuilnis weg te gooien. Ze waren ongeveer 40 tot 90 seconden buiten toen de granaten insloegen, slechts enkele seconden na elkaar. Ik was in de buurt en haastte me naar het huis. Hun vader kwam het huis uit en rende naar de plek waar Saleh dood lag. Hij was in zijn hoofd geraakt... Beesan was door de kracht van de explosie in een nabijgelegen tent gegooid. Ze was zwaargewond. Ze werd met spoed naar het ziekenhuis gebracht, maar overleed.”
Minuten later trof een andere tankgranaat een kamp in de buurt, waarbij twintig ontheemde burgers omkwamen: tien kinderen, zeven vrouwen en drie mannen.
Het Israëlische leger gaf geen verklaring voor de aanval, maar verklaarde later dat ‘in tegenstelling tot de berichten van de afgelopen uren, de Israel Defence Forces (IDF) niet hebben toegeslagen in het humanitaire gebied in Al-Mawasi.’
Na de aanvallen confronteerden sommige inwoners de twee strijders en vroegen hen het gebied te verlaten. Dat weerspiegelt de groeiende woede in Gaza over het gedrag van gewapende groeperingen die burgers in gevaar brengen. De strijders bleven echter. Dit had als gevolg dat de hele bevolking - zowel de ontheemden als de bewoners – het gebied een paar dagen later verliet.
De internationaalrechtelijke verplichtingen van Israël en Hamas
De concentratie van burgers in kleine gebieden in Gaza is verergerd door de opeenvolgende golven van massale verplaatsingen, in combinatie met de voortdurende illegale blokkade van Israël die de bewegingsvrijheid beperkt van mensen die op zoek zijn naar veiligheid buiten Gaza. Deze omstandigheden maken het des te belangrijker dat de partijen in het conflict zich strikt houden aan de regels van het internationaal humanitair recht die tot doel hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van militaire operaties.
De aanwezigheid van militaire doelen ontslaat de Israëlische strijdkrachten niet van hun verplichtingen onder het internationaal humanitair recht. Ze hebben zowel de plicht om de principes van onderscheid en proportionaliteit te respecteren, als de verplichting om alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om burgers te ontzien.
Alle partijen moeten ook alle mogelijke voorzorgsmaatregelen nemen om burgers en burgerobjecten onder hun controle te beschermen tegen de gevolgen van aanvallen.
Voor Hamas en andere Palestijnse gewapende groeperingen die in Gaza vechten, houdt dit in dat zij zoveel mogelijk moeten vermijden om militaire doelen en strijders in of nabij dichtbevolkte gebieden te plaatsen, waaronder schuilplaatsen voor ontheemden. Het opzettelijk gebruiken van de aanwezigheid van burgers of andere beschermde personen om bepaalde gebieden immuun te maken voor militaire aanvallen is verboden onder internationaal recht.
Het onderzoek naar deze aanvallen heeft niet geconcludeerd dat Hamas in dit geval burgers als menselijk schild gebruikt, omdat Amnesty International niet kon vaststellen dat strijders van Hamas en Islamitische Jihad zich te midden van ontheemde burgers bevonden met de bedoeling zichzelf af te schermen van mogelijke Israëlische aanvallen.
Maar volgens het internationaal humanitair recht ontslaat, zelfs als een partij ‘menselijke schilden’ gebruikt of op een andere onwettige manier burgers in gevaar brengt, dit de tegenpartij niet van de verplichting om onderscheid te maken tussen militaire doelen en burgers of burgerobjecten, om geen willekeurige of disproportionele aanvallen uit te voeren en om alle mogelijke voorzorgsmaatregelen te nemen om burgers en burgerobjecten te sparen.