Afbeelding
Focus: oorlog in Gaza, de eindbalans
Uit de beweging

Focus: oorlog in Gaza, de eindbalans

24 oktober 2014

“Er bestaan geen woorden om de enormiteit van de verliezen en het menselijk leed van de bevolking van de Gazastrook tijdens de zeven weken van vijandelijkheden in juli en augustus uit te drukken. Het betrof de meest dodelijke en meest destructieve escalatie sinds de start van de Israëlische bezetting in 1967.”

Deze aangrijpende uitspraak komt van het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Zaken (OCHA) van de Verenigde Naties in september 2014. Wij richten enkele weken na het staakt-het-vuren onze blik terug op Gaza en maken de eindbalans op.

De ontvoering en moord op drie Israëlische tieners midden juni 2014 vormde de rechtstreekse aanleiding voor een massale Israëlische veiligheidscampagne tegen Hamasmilitanten en -leiders in de Westoever. Palestijnse groeperingen in Gaza hervatten hierop hun raketaanvallen op Israëlische steden, waarop Israël begin juli operatie ‘Protective Edge’ ontplooide in de Gazastrook.

Hoewel een Hamasleider die in Turks ballingschap leeft de verantwoordelijkheid voor de ontvoering opeiste, ontbreken vooralsnog concrete bewijzen over de schuldigen voor deze misdaad en de juiste verantwoordelijkheid van Hamas hierin. Het centrale leiderschap van Hamas ontkent nog steeds iets met de ontvoering te maken te hebben.

Hoge dodentol

De nieuwe escalatie in geweld die zich afgelopen zomer in Gaza voltrok, kostte het leven aan 2.189 Palestijnen en 71 Israëli’s. Onder de Palestijnse slachtoffers bevonden zich 1.486 burgers (waaronder 513 kinderen en 269 vrouwen), terwijl langs Israëlische zijde vier burgers om het leven kwamen. 11.100 Palestijnen en tientallen Israëli’s raakten gewond, terwijl ongeveer 108.000 Palestijnen dakloos werden. Elektriciteits- en watervoorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs zijn meer dan ooit een schaars goed in Gaza.

Het Israëlische leger vuurde 5.830 raketten af bij in totaal 4.028 luchtaanvallen, terwijl 16.507 artillerie- en tankprojectielen en 3.494 beschietingen vanaf marineboten werden afgevuurd op Gaza. Palestijnse gewapende groeperingen vuurden 4.844 raketten af op Israël, en voerden 1.734 mortieraanvallen uit.

Welzijn burgerbevolking centraal

Amnesty benadrukte gedurende het conflict dat alle strijdende partijen het welzijn van de Palestijnse en Israëlische burgerbevolking centraal moesten stellen. We riepen de Israëlische regering meermaals op enkel aanvallen uit te voeren op legitieme militaire doelwitten, en de grootste terughoudendheid uit te oefenen in het kiezen van de middelen en methoden van aanval.

Amnesty veroordeelde ook uitdrukkelijk Palestijnse raketaanvallen op Israëlische burgers, die per definitie onoordeelkundig zijn en oorlogsmisdaden uitmaken.

Vermoedens van oorlogsmisdaden

Amnesty herinnerde zowel Israël als gewapende Palestijnse groeperingen meermaals aan hun verplichtingen onder het internationale recht in conflictsituaties. Het internationale recht stelt dat alle strijdende partijen bij een conflict gebonden zijn door de principes van onderscheid, proportionaliteit en voorzorg. Onoordeelkundige aanvallen die niet op een specifiek doelwit gericht worden, zijn ook verboden.

Alle strijdende partijen moeten ten allen tijde een onderscheid maken tussen militaire doelwitten en burgers of civiele infrastructuur, en een afweging moet gemaakt worden tussen de te verwachten “nevenschade” en het geanticipeerd militair voordeel van een aanval. Alle nodige voorzorgsmaatregelen moeten genomen worden om het leed van de burgerbevolking te minimaliseren. Het schenden van deze regels kan een oorlogsmisdaad vormen.

Het Israëlische leger viel echter meermaals doelbewust huizen van Hamasstrijders, ziekenhuizen, VN-scholen en hele flatgebouwen aan. Dit werd scherp veroordeeld door Amnesty. ‘Tenzij de Israëlische autoriteiten specifieke informatie kunnen aanleveren dat aantoont hoe een huis gebruikt werd om een effectieve bijdrage aan militaire acties te leveren, is het doelbewust aanvallen van huizen een oorlogsmisdaad en een vorm van collectieve bestraffing tegen families (van Hamasstrijders)’, aldus Philip Luther van het Midden Oosten en Noord Afrika-team van Amnesty International.

Amnesty documenteerde ook verschillende gevallen waarbij medisch personeel, ambulances en medische installaties doelbewust aangevallen werden door het Israëlische leger. Dergelijke aanvallen zijn oorlogsmisdaden.

Amnesty veroordeelde ook uitdrukkelijk het afvuren van Palestijnse raketten op Israëlische burgers (wat per definitie een oorlogsmisdaad is), en kantte zich tegen het plaatsen van raketinstallaties in dichtbevolkte Palestijnse bevolkingscentra.

Geen blanco cheque

Israël heeft, net als elk ander land, een legitiem recht om de veiligheid van haar burgers te garanderen. Maar dat recht om de veiligheid te waarborgen geeft een staat niet het recht om burgers te doden. Dat er burgerslachtoffers gevallen zijn, is inmiddels wel duidelijk: mensen die een wedstrijd van de wereldbeker volgden, spelende kinderen op een dakterras en op het strand, gehandicapten in een gespecialiseerd centrum. Er werden bommen van één ton op huizen gegooid, een hele volkswijk werd plat gebombardeerd. Nochtans verplicht het Internationaal Humanitair recht de partijen bij een conflict om een onderscheid te maken tussen militaire en burgerlijke doelwitten. Directe aanvallen mogen enkel op militaire doelwitten gericht zijn. Partijen bij een conflict moeten steeds alle voorzorgen nemen om te vermijden dat burgers geraakt worden.

Amnesty veroordeelt uitdrukkelijk het opslagen van raketten in VN-scholen. De ontdekking van raketten in twee UNRWA-scholen geeft Israël echter niet het recht VN-scholen als “legitiem” militair doelwit te zien. Het afvuren van raketten in de nabijheid van een ziekenhuis maakt van een ziekenhuis evenmin een legitiem doelwit.

Israël stelde dat het steeds Palestijnse burgers waarschuwde vooraleer een aanval plaatsvond. Dit door middel van telefoontjes of de zogenaamde “knock on the roof”, waarbij een kleinere “waarschuwingsraket” op een huis wordt afgevuurd vooraleer het echte bombardement begint. Deze praktijk werd eveneens veroordeeld door Amnesty: ‘Het afvuren van een raket op een huis kan op geen enkele manier een “effectieve” waarschuwing zijn’, aldus Philip Luther.

Burgers hadden bovendien vaak slechts enkele minuten om hun huis te ontvluchten, terwijl men zich kan afvragen waar ze überhaupt naartoe moesten vluchten als ook VN-schooltjes die dienst deden als opvangcentrum voor vluchtelingen meermaals onder vuur werden genomen door het Israëlische leger.

Zelfs indien een waarschuwing “effectief” is, ontslaat dit de strijdende partij bovendien niet van haar internationaalrechtelijke verplichtingen inzake de bescherming van de burgerbevolking.

Noodzaak van een wapenembargo

Amnesty hamerde vanaf het begin van de vijandelijkheden op het belang van het instellen van een allesomvattend wapenembargo naar alle strijdende partijen in Gaza. In afwachting van zo’n VN-wapenembargo riepen we individuele staten op met onmiddellijke ingang alle export van wapens, munitie, militair materiaal of militaire ondersteuning naar alle strijdende partijen stop te zetten.

We riepen in het bijzonder de Amerikaanse regering, de grootste wapenleverancier van Israël, op alle leveringen van militair materiaal en brandstof voor militaire voertuigen aan Israël op te schorten.

Belang van verantwoording

Zowel Israël als gewapende Palestijnse groeperingen slaagden er tijdens eerdere oorlogen in Gaza (2008-2009 en 2012) niet in overtreders van het internationale recht verantwoordelijk te houden en te bestraffen.

Amnesty verwelkomde dan ook de oprichting van een internationale onderzoekscommissie van de Verenigde Naties, eind juli, die mogelijke oorlogsmisdaden van Israël of gewapende Palestijnse groeperingen moet onderzoeken.

De bevindingen van deze commissie, die in maart 2015 aan de Mensenrechtenraad van de VN worden voorgelegd, moeten volgens Amnesty ook aan de Veiligheidsraad van de VN gepresenteerd worden. De Veiligheidsraad moet vervolgens de situatie in Israël en de bezette Palestijnse gebieden doorverwijzen naar de openbare aanklager van het Internationaal Strafhof, dat bevoegd is om oorlogsmisdaden te onderzoeken.

Amnesty roept de Palestijnse President Abbas ook op een verklaring in te dienen bij de Openbare Aanklager van het Internationale Strafhof waarin de Palestijnse Autoriteit de jurisdictie van het hof erkend om oorlogsmisdaden die sinds 1 juli 2002 (de oprichting van het Strafhof) op Palestijns grondgebied gepleegd werden te kunnen onderzoeken.

Het doorbreken van straffeloosheid is een cruciale voorwaarde om toekomstige misdaden te voorkomen. In de woorden van Salil Shetty, secretaris-generaal van Amnesty International: ‘Aan de gang zijnde onrechtvaardigheid voor de slachtoffers van oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid is een schande die loodzwaar op de schouders van de wereld rust. Eens te meer doet de internationale gemeenschap weinig meer dan schaapachtig toekijken bij de laatste ronde van vijandelijkheden. Een onderzoek van het Internationaal Strafhof is cruciaal om de doordringende cultuur van straffeloosheid te beëindigen’.

Escalatie in de Westoever en Jeruzalem

De situatie in de Westoever en Oost-Jeruzalem escaleerde eveneens in snel tempo tijdens de oorlog in Gaza. Het Israëlische leger doodde in totaal 27 Palestijnen, waaronder vijf kinderen, tijdens protesten tegen de oorlog in de periode juni-augustus 2014. 3.102 Palestijnen raakten gewond, en 2.200 Palestijnen werden gearresteerd en vastgehouden. Velen onder hen werden vastgehouden zonder dat een concrete aanklacht werd geformuleerd, de zogeheten “administratieve detentie”.

Israël is als gezagshandhaver in bezet Palestijns gebied gebonden door het Internationale Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten en de Haagse Reguleringen. Deze stellen dat het gebruik van vuurwapens enkel toegestaan is uit zelfverdediging of verdediging van anderen tegen een “imminent” gevaar van dood of verwonding. Het doelbewust gebruik van dodelijk geweld is enkel toegestaan als alle andere manieren van verdediging uitgeput zijn.

Bij de meeste gevallen waarbij Palestijnen gedood werden door het Israëlische leger was echter geen sprake van een imminent gevaar of waren alternatieve manieren van repressie (arrestatie of niet-dodelijke verwonding) niet uitgeput. Het Israëlische leger heeft een lange geschiedenis van excessief geweld tegen Palestijnen, zoals in februari 2014 nog werd vastgesteld in een rapport van Amnesty.

De Israëlische autoriteiten vernietigden ook 82 Palestijnse structuren tijdens deze periode, waardoor bijna 200 Palestijnen op straat kwamen te staan. Israël hervatte ook de praktijk van “punitive demolitions”, waarbij huizen van vermoedelijke Hamasmilitanten werden vernietigd. Minstens 27 personen kwamen zo op straat te staan, een vorm van collectieve bestraffing die ten strengste verboden is onder de conventies van Genève. Het Israëlische leger stelde daarnaast tal van nieuwe maatregelen in die de bewegingsvrijheid van de Palestijnse bevolking van de Westoever, in het bijzonder in het gebied rond Hebron, ernstig bemoeilijken.

De Israëlische autoriteiten riepen op 25 augustus ook 3,799 vierkante kilometer Palestijnse grond nabij Bethlehem uit tot “state land”. Dit was in het verleden steevast de voorbode van een verdere uitbreiding van illegale nederzettingen in bezet Palestijns gebied.

Voorwaarde voor een duurzame oplossing

Een duurzame oplossing voor het conflict tussen Palestijnen en Israël is onmogelijk zonder een opheffing van de militaire blokkade van Gaza, die haar achtste jaar ingaat. De Israëlische blokkade kan niet verantwoord worden door redelijke veiligheidsmaatregelen en is onverzoenbaar met de verplichtingen die Israël heeft als bezettende macht.

Het einde van de blokkade is een noodzakelijke voorwaarde om langdurige vrede en veiligheid in de regio te bewerkstelligen en de mensenrechten van 1.8 miljoen Palestijnen te respecteren.

ACHTERGRONDINFORMATIE

Auteur: Auteur: Landenteam Israël, Bezette Gebieden en de Palestijnse Autoriteit - Willem Staes

Lees ook

Meer nieuws