Afbeelding
Focus oktober 2008: cultuur van straffeloosheid leidt tot zwakke afdwingbaarheid mensenrechten

Focus oktober 2008: cultuur van straffeloosheid leidt tot zwakke afdwingbaarheid mensenrechten

14 oktober 2008

Mensenrechten hebben een sterk moreel gezag en worden vaak gebruikt als fundament voor een politieke strijd. Voor de slachtoffers betekenen ze echter weinig als ze niet juridisch kunnen worden afgedwongen voor een rechter. In conflictsituaties, en bij uitstek in Israël, is dat uiterst problematisch.

Amnesty International klaagt al jaren de algemene cultuur van straffeloosheid aan die heerst binnen het Israëlische leger, politie én gerecht als het aankomt op het vervolgen van mensenrechten-schendingen ten aanzien van Palestijnen in de bezette gebieden. De bouw van nederzettingen en een muur op Palestijnse grond, kolonistengeweld, misdaden door de politie en aanslagen zijn slechts een paar domeinen waar straffeloosheid heerst. De mensenrechten van Palestijnen in de bezette gebieden blijken moeilijk afdwingbaar. Toch is er heel wat juridische activiteit. Onvermoeibaar stellen Palestijnse en Israëlische mensenrechtenadvocaten en NGO's juridische procedures in bij Israëlische rechtbanken, zelden met succes. De laatste jaren bewandelen zij steeds meer het pad van de universele jurisdictie, maar ook dat pad is niet zonder hindernissen.

Bouw van nederzettingen en de muur: straffeloos Palestijnse grond annexeren

De Israëlische regering voert een aanmoedigingsbeleid om Israëli's ertoe aan te zetten te verhuizen naar de nederzettingen, een schending van artikel 49 van de Vierde Conventie van Genève: "De bezettingsmacht kan delen van haar eigen burgerbevolking niet overbrengen naar gebied dat het bezet houdt." De Veiligheidsraad van de VN riep Israël in 1980 al op "... de bestaande nederzettingen te ontmantelen en in het bijzonder zeer dringend te stoppen met de bouw en de planning van nederzettingen in de Arabische gebieden bezet sinds 1967, met inbegrip van Jeruzalem." Het Internationaal Gerechtshof bevestigde in 2004 dat de route van de muur, die Palestijnen afscheidt van hun landbouwgrond, onderwijs, gezondheidszorg en andere diensten, door de Israëlische regering werd vastgesteld om 80 procent van de kolonisten in bezet gebied bij Israël in te lijven. Bovendien is dat een oorlogsmisdaad volgens het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof, dat de meest up-to-date en volledige opsomming van oorlogsmisdaden bevat. Amnesty International eist al jaren de bouw van de muur stop te zetten en de delen die gelegen zijn in de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem af te breken. De bouw van nederzettingen en bijhorende infrastructuur moet onmiddellijk stoppen als een eerste stap naar de evacuatie van Israëlische burgers die in de bezette Westelijke Jordaanoever wonen.

De Israëlische organisaties Yesh Din – Volunteers for Human Rights en Settlement Watch Team van Peace Now tillen deze aanbevelingen boven het politieke niveau uit en dagvaarden de Israëlische staat met de regelmaat van de klok voor Israëlische rechtbanken. Via de juridische weg willen deze organisaties niet enkel de individuele Palestijnse slachtoffers bijstaan, maar ook alle manieren van landinname blootleggen. De meest recente rechtszaak betreft een verzoekschrift voor het Israëlische Hooggerechtshof waarin twee Palestijnen de afbraak eisen van huizen voor Israëlische kolonisten die werden gebouwd op hun privé-eigendom in een Palestijns dorp ten noorden van de nederzetting Bet-El. Het gaat hier om constructie in Migron, een zogenaamde 'outpost', een nederzetting die zelfs illegaal is volgens Israëlisch recht. Voor de eerste keer ooit stelden Palestijnse landeigenaars een burgerlijke rechtszaak in tegen de Israëlische staat, die na een eerder bevel van het Israëlisch Hooggerechtshof om de outpost te evacueren, naliet om dat te doen. De slachtoffers vragen een compensatie van €316.000.

Na een jarenlange juridische strijd verplichtte het Israëlische Hooggerechtshof eind juli de Israëlische staat om het hek in Jayyus te verplaatsen. De voorgestelde route laat nog steeds de helft van het land van Jayyus, met de meest vruchtbare delen voor het cultiveren van groenten en fruit, vier grondwaterbronnen en bijna alle serres, aan de 'Israëlische' kant van het hek. Het Hooggerechtshof heeft reeds viermaal een wijziging van de route van de muur op andere plaatsen bevolen, maar tot vandaag heeft de Israëlische staat geen van deze vonnissen nageleefd. Meer dan een jaar geleden oordeelde het Hooggerechtshof dat de Israëlische staat de route van de muur in Bilin moest aanpassen. Afgelopen augustus tikte het Hooggerechtshof de staat op de vingers voor deze nalatigheid.

Kolonistengeweld: de Wilde Westelijke Jordaanoever

Palestijnen zijn regelmatig het slachtoffer van aanvallen door gewapende Israëlische kolonisten. In 2007 rapporteerde het VN-coördinatiebureau voor humanitaire zaken (OCHA) 76 gevallen van kolonistengeweld waarbij Palestijnen gedood of gewond raakten, een toename van 17% ten opzichte van 2006. In de eerste 4 maanden van 2008 alleen al ging het om 42 gevallen. In april 2008 werd een Palestijnse tiener van 15 jaar zonder aanleiding afgeranseld door kolonisten met houten en plastic stokken. In Deir al Hatab, een dorpje nabij Nablus, werden oude Palestijnse olijfplukkers door vrouwelijke kolonisten aangevallen. Het Israëlische leger laat begaan.

Dergelijke aanvallen – beschadigen van huizen, winkels en landbouwgronden en rechtstreekse aanvallen tegen Palestijnen, verwondingen en soms moorden – blijven al jaren onbestraft. Het Israëlische strafrecht wordt niet gehandhaafd ten aanzien van deze kolonisten. De Westelijke Jordaanoever wordt daarom wel eens de Wild West Bank genoemd. Israëlische kolonisten zijn als Israëlische burgers onderworpen aan het Israëlische strafrecht en worden berecht in Israëlische rechtbanken. Gevallen waarin Israëlische kolonisten worden berecht, zijn nog steeds zeldzaam en de straffen zijn disproportioneel licht in vergelijking met de misdaad. Deze straffeloosheid moedigt gewelddadige kolonisten aan om meer aanvallen te lanceren. Palestijnen beschuldigd van aanvallen tegen Israëlische kolonisten worden berecht door Israëlische militaire rechtbanken en krijgen zeer zware straffen. Soms worden ze zelfs geëxecuteerd door het Israëlische leger.

Op 26 november 2007 werd het stadje Al Funduq, nabij Qalqilya belaagd door Israëlische kolonisten, vermoedelijk uit wraak voor de dood van een kolonist die er eerder die maand werd neergeschoten. 300 kolonisten uit Qedumim richtten er enorme materiële schade aan. Afgelopen maand trok nog een hele troep gewapende kolonisten uit Yitzhar op een wraakactie naar een nabijgelegen Palestijns dorpje. Deze keer bleef het niet bij materiële schade, maar werden Palestijnen neergeschoten. Er vielen drie gewonden. Het Israëlische leger is meestal in de buurt maar grijpt niet in. Het is niet bevoegd om kolonisten te arresteren, wel om ze te beschermen. Ordehandhaving in de bezette gebieden is de verantwoordelijkheid van de Israëlische politie. De Israëlische autoriteiten zijn als bezettingsmacht verantwoordelijk voor de veiligheid van de inwoners van de bezette gebieden en moeten hun bescherming bieden tegen aanvallen door kolonisten. Maar eerder dan dat de politie stappen zet om zulke aanvallen te voorkomen en de daders te arresteren, legt het leger meer beperkingen op aan de lokale Palestijnse bevolking. Het Israëlische Hooggerechtshof oordeelde dat deze praktijk neerkomt op het belonen van de kolonisten voor hun gewelddadige aanslagen.

In antwoord op een verzoekschrift vanwege twee Israëlische mensenrechtenorganisaties heeft het Israëlische Hooggerechtshof het Israëlische leger en politie in juni 2006 verplicht Palestijnse boeren te beschermen tegen aanvallen van Israëlische kolonisten. Daar kwam niets van in huis, tot recentelijk. De laatste maanden is kolonistengeweld nog toegenomen omwille van signalen dat de Israëlische regering bereid zou zijn kolonisten ten oosten van de muur te evacueren en ter gelegenheid van de jaarlijkse Palestijnse olijfoogst. Het leger heeft onlangs de ongewone opdracht gekregen Palestijnse olijfboeren te beschermen tegen kolonisten gedurende hun oogst. Voor Amnesty International moet er meer gebeuren: Amnesty heeft Israël al herhaaldelijk opgeroepen de Israëlische kolonisten te evacueren uit de bezette gebieden en ondertussen aanvallen te voorkomen, alle klachten te onderzoeken en de daders te bestraffen. Yesh Din heeft begrepen dat dit een werk van lange adem is en is gestart met een meerjarenproject 'Enforcement on Setter violence in the West Bank', waarin het de nalatigheid van de politie en het gerecht blootlegt en zelf juridische stappen zet voor de slachtoffers. Yesh Din ziet erop toe dat de Israëlische wetshandhavinginstanties de klachten van slachtoffers van kolonistengeweld correct verwerken.

Als bezettingsmacht is Israël gehouden aan de Conventie van Den Haag (1907) en de Vierde Conventie van Genève (1949). De kerngedachte achter dit bezettingsrecht is dat bezetting enkel kan als overgangsregeling voor een beperkte periode. Het doel van de rechtsregels is ervoor te zorgen dat de inwoners van een bezet gebied een zo 'normaal' mogelijk leven kunnen leiden. Net als elke andere staat is Israël ook gehouden de mensenrechten te respecteren, opgenomen in internationale mensenrechtenverdragen die Israël heeft geratificeerd. Het bezettingsrecht duidt bovendien de bezettingsmacht aan als verantwoordelijke overheid die de fundamentele mensenrechten van de inwoners van de bezette gebieden moet beschermen en realiseren en moet verzekeren dat zij een effectief rechtsmiddel ter beschikking hebben als die rechten worden geschonden.

Misdaden door veiligheidspersoneel in de bezette gebieden onbestraft

Ook wanneer het Israëlisch veiligheidspersoneel in de bezette gebieden zelf misdaden begaat tegen Palestijnen, laat de wetshandhaving te wensen over. De Criminal Investigation Department van de Militaire Politie staat al jaren onder zware kritiek omwille van een gebrekkig onderzoeks- en vervolgingsbeleid van misdaden begaan door veiligheidspersoneel tegen Palestijnen. Sinds 29 september 2000 werden meer dan 100 Palestijnen, waaronder 27 kinderen, gedood door de Israëlische veiligheidsdiensten. Zelden werd een onderzoek ingesteld en de schuldigen bestraft. Dit heeft geleid tot een afbrokkeling van de Israëlische rechtsstaat als het aankomt op de rechten van Palestijnen in de bezette gebieden. In de afgelopen acht jaar meldde de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'tselem 130 gevallen van politiegeweld. Slechts 9 daarvan werden vervolgd. Uit cijfers van Yesh Din blijkt dat tijdens de jaren van de tweede intifada 90% van de onderzoeken door de Criminal Investigation Department werden geseponeerd zonder aanklacht. Zonder degelijk onderzoek van deze misdaden is het onmogelijk om de waarheid te achterhalen. De meeste gevallen halen niet eens de rechtbank.

Een zeldzame keer vallen er straffen. Op 28 april 2008 veroordeelde een rechtbank in Jeruzalem de Israëlische politieagent Yanai Lazla tot 6,5 jaar gevangenisstraf voor de moord in 2002 op 'Amran Abu Hamdiya, een 18-jaar oude Palestijn uit Hebron. Lazla en drie andere politieagenten hadden Abu Hamdiya aan hoge snelheid uit een jeep gegooid, nadat ze hem hadden ontvoerd en mishandeld. Zijn hoofd sloeg op het voetpad, waardoor hij stierf. Volgens B'tselem is de straf van 6,5 jaar niet proportioneel met de ernst van de feiten. Toch kan deze zaak doorgaan als een zeldzaam geval waarin het Israëlische gerecht voldoet aan zijn verplichting om Israëlische veiligheidsdiensten ter verantwoording te roepen voor misdaden tegen Palestijnen. Amnesty International dringt erop aan alle meldingen van mishandeling door de Israëlische politie te onderzoeken en de verdachten voor de rechter te brengen. Alleen zo zal de cultuur van geweld tegen de Palestijnen, die wordt gestimuleerd door straffeloosheid, worden beëindigd. Yesh Din verzamelt bewijsmateriaal van misdaden begaan door veiligheidspersoneel in de bezette gebieden en helpt de slachtoffers klacht in te dienen wanneer nodig. Met de bevindingen voert Yesh Din een publieke en juridische campagne.

"Buitengerechtelijke executies zijn legaal"

Sinds 9 november 2000 heeft het Israëlische leger een beleid gevolgd van gerichte uitschakelingen van Palestijnse verdachten van gewapende aanvallen tegen Israëli's en van Palestijnen die vermoed worden een bedreiging te zijn voor Israëli's. Zulke aanslagen zijn extrajudiciële executies, een onwettige manier om bepaalde individuen uit te schakelen in plaats van hen te arresteren en te berechten. Het Israëlische leger beschrijft de huidige situatie als een gewapend conflict, wat hen zou toelaten gewapende Palestijnen te doden. Amnesty International verwerpt dit en stelt dat de huidige situatie een bezetting is, die wordt gereguleerd door de Vierde Conventie van Genève. Palestijnen in de bezette gebieden zijn beschermde burgers. Gewapende Palestijnen die deelnemen aan vijandigheden verliezen die status gedurende de concrete aanval, maar zijn geen strijders. Daarom kunnen zij niet worden gedood op latere momenten enkel en alleen omdat zij eerder betrokken waren bij geweld.

Een extrajudiciële executie gebeurt in vele gevallen door het huis van het 'doelwit', meestal gelegen in een dichtbevolkte stedelijke omgeving, te bombarderen. In de nacht van 22 juli 2002 dropte de Israëlische luchtmacht een bom van 1 ton op een dichtbevolkte buurt in Gaza stad, waarbij Hamas activist Salah Shehadeh werd uitgeschakeld, samen met 16 burgers, waaronder negen kinderen, zijn vrouw en zijn dochter. 70 anderen liepen zware verwondingen op en zes huizen werden totaal vernietigd. Een delegatie van Amnesty International bezocht de locatie achteraf. Eerste minister Ariel Sharon sprak van een 'bijzonder succesvolle operatie'. Dan Halutz, commandant van de Israëlische luchtmacht, liet weten dat het leger er zich voor de uitvoering van de aanval bewust van was dat omstaanders zouden sterven. Door zulke aanslagen aan te moedigen, promoot de Israëlische regering een cultuur van straffeloosheid in het leger, terwijl elke aanslag zou moeten onderzocht worden en de verantwoordelijken – degenen die het bevel gaven en degenen die de aanval uitvoerden – voor het gerecht zouden moeten worden gebracht. Het Israëlische Hooggerechtshof weigert te oordelen over de wettelijkheid van het beleid van extrajudiciële executies.

Universele jurisdictie

Palestijnse en Israëlische mensenrechtenadvocaten en niet-gouvernementele organisaties beseffen hoe langer hoe meer dat Israëlische rechtbanken nooit het juiste forum zullen zijn voor de juridische afdwinging van de mensenrechten van de Palestijnen. Zij noemen het Israëlische Hooggerechtshof één van de pijlers van de bezetting. Volgens Amnesty International moet in dat geval de piste van de universele jurisdictie worden bewandeld. Maar ook op dat pad liggen politieke obstakels. Het Palestinian Center for Human Rights (PCHR) stelde een dossier op met bewijsmateriaal van de extrajudiciële executie van Shehadeh en ging samenwerken met een Londens advocatenkantoor om te proberen de verantwoordelijken te laten veroordelen via het principe van de universele jurisdictie: een parcours vol hindernissen in Nieuw-Zeeland en Spanje.

Universele jurisdictie is een vorm van jurisdictie waarbij de rechterlijke instanties van een bepaald land de bevoegdheid hebben om een persoon te onderzoeken en te vervolgen die verdacht wordt van het plegen van een misdrijf waar ook ter wereld, zonder dat een band met het land noodzakelijk is en ongeacht de nationaliteit van de verdachte of het slachtoffer.

Traditioneel vaardigen staten strafrechtelijke wetten uit die bepalen dat hun nationale rechtbanken iemand kunnen vervolgen die beschuldigd wordt van het plegen van misdrijven op hun grondgebied (territoriale jurisdictie) of buiten het grondgebied maar dan wel met een link, namelijk feiten gepleegd door een onderdaan van de staat of misdaden begaan tegen een onderdaan van de staat.

Staten waar oorlogsmisdaden en extrajudiciële executies plaatsvinden, zijn meestal niet bereid of in staat om verantwoordelijken te onderzoeken en voor het gerecht te brengen. Amnesty International moedigt alle landen ter wereld aan wetgeving uit te vaardigen die hun rechtbanken universele rechtsmacht geeft en misdaden onder internationaal recht te definiëren als misdaden onder hun nationaal recht. Sommige misdaden (waaronder genocide, misdaden tegen de menselijkheid, oorlogsmisdaden, foltering, buitengerechtelijke executies en verdwijningen) zijn zo ernstig dat zij neerkomen op een misdaad tegen de gehele mensheid. Alle staten hebben dus de verantwoordelijkheid om de verdachten te berechten. Dat blijkt bovendien uit de preambule van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof en is de enige manier om ervoor te zorgen dat daders van vermelde misdaden nergens ter wereld een veilig toevluchtsoord vinden.

  • Een Nieuw-Zeelandse rechter had in november 2006 een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen Moshe Ya'alon, hoofd van het Israëlische leger ten tijde van de executie, op basis van 'goede redenen om de verdachte te arresteren'. Ya'alon was om persoonlijke redenen afgereisd naar Nieuw-Zeeland. In plaats van onmiddellijk te handelen op basis van het arrestatiebevel vroeg de Nieuw-Zeelandse politie eerst het advies van de openbare aanklager. Die besliste niet te vervolgen zonder die beslissing te motiveren, waarop de rechter het arrestatiebevel introk.
  • Avi Dichter, de minister van publieke veiligheid blies een reis naar het Verenigd Koninkrijk af nadat het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken hem had gewaarschuwd dat hij zou kunnen gearresteerd worden wegens zijn betrokkenheid bij de beslissing om Shehadeh uit te schakelen.
  • In juni 2008 stelde een Spaanse mensenrechtenorganisatie samen met het Palestinian Center for Human Rights (PCHR) een zaak in bij een Spaanse rechtbank tegen voormalig Israëlisch minister van Defensie Benjamin Ben Eliezer. Israël voerde de druk op de Spaanse regering aanzienlijk op. De zaak loopt nog steeds.

Een Londense rechter had in september 2005 een arrestatiebevel uitgevaardigd tegen ex-generaal Doron Almog, wegens grootschalige huisvernietigingen als straf, een grove schending van de Vierde Conventie van Genève en dus een oorlogsmisdaad. Toen hij om persoonlijke redenen afgereisd was naar het Verenigd Koninkrijk en in Heathrow Airport werd opgewacht door de Britse politie, kregen Israëlische diplomaten toegang tot het El Al vliegtuig om Almog te waarschuwen niet van het vliegtuig te stappen. Hij keerde met hetzelfde vliegtuig terug naar Israël. De rechter trok daarop het arrestatiebevel in. Verschillende Britse parlementairen eisten een onderzoek naar hoe een verdachte van oorlogsmisdaden het Britse gerecht heeft kunnen omzeilen. Volgens Amnesty International schond het Verenigd Koninkrijk de Vierde Conventie van Genève en de Britse Geneva Conventions Act 1957. Israël interpelleerde de Britse regering om die wet te veranderen om universele jurisdictie onmogelijk te maken.

Israël was één van de eerste landen ter wereld om universele jurisdictie toe te passen en andere landen aan te moedigen hetzelfde te doen, om ervoor te zorgen dat Nazi-oorlogsmisdadigers nergens ter wereld veilig zijn. Sinds het begin van de 21e eeuw is er een trend merkbaar in Europa om oorlogsmisdaden in nationale rechtstelsels strafbaar te stellen en dat besef begint door te sijpelen bij Israëlische legerofficiers en leiders. In 2001 stelde het Israëlische ministerie van Buitenlandse Zaken al een informatieve kaart op van landen waar zij het gevaar lopen te worden berecht. Sindsdien gaan alle Israëlische leiders eerst te rade bij deze dienst voor zij buiten Israël reizen. Na een falend Israëlisch rechtssysteem, faalt ook universele jurisdictie voor de individuele slachtoffers, maar de signalen worden sterker dat ook Israëlische oorlogsmisdadigers nergens, net zomin als alle andere oorlogsmisdadigers, een veilig toevluchtsoord zullen vinden.

Auteur: Landenteam Israël/Palestina

Lees ook

Meer nieuws