De eerste generatie vrouwelijke professoren aan de UGent
Hoewel een algemeen genderevenwicht in de studentenpopulatie van de UGent al bereikt werd in academiejaar 1993-1994, is gendergelijkheid in het professorenkorps ver te zoeken. Vandaag is slechts 1 op de 5 professoren aan de UGent een vrouw.
Uit interviews met vrouwelijke professoren met pensioen en vrouwelijke emeriti blijkt dat het als vrouw niet gemakkelijk was om een academische carrière uit te bouwen. Toch valt hun pioniersrol niet samen met een feministisch engagement, integendeel. De vrouwen spreken niet met één stem. De ervaringen en percepties van de eerste generatie vrouwelijke hoogleraren over hun eigen carrière leveren inzichten over de genderonevenwichten die de UGent vandaag nog altijd kent.
81 emeritae
In het academiejaar 2014-2015 bedroeg het aantal vrouwelijke studenten aan de UGent 55% van het totale studentenaantal. Toch kan hetzelfde niet gezegd worden over het professorenkorps, waar in datzelfde jaar slechts 21% van alle professoren – het zogeheten zelfstandig academisch personeel of ZAP – een vrouw was.[1] Vrouwen lijken te stoten op een ‘glazen plafond’, een onzichtbare barrière die hen tegenhoudt om hogerop te raken. Hoe hoger het niveau, hoe lager het aantal vrouwen – de zogenaamde verticale segregatie – blijkt de regel aan veel Vlaamse universiteiten.[2] Een scriptieonderzoek naar de vrouwelijke emeriti van de UGent levert een aantal inzichten op. 81 vrouwen hebben anno 2015 hun professorale carrière aan de UGent achter de rug en zijn met pensioen (dat maakt hen ‘emeritae’).
Carrièremogelijkheden: ‘juffrouw, wij nemen geen vrouwen aan’
Deze vrouwen startten hun carrière toen de beslissingsmacht van het professor-diensthoofd zeer dominant was. De meeste emeritae gingen direct of kort na hun studies op vraag van ‘hun’ professor in dienst als doctorandus en vervolgens assistent, werkleider, (hoofd)docent en (gewoon) hoogleraar. De relatie tussen professoren en hun discipelen was sterk hiërarchisch. Zo getuigt een respondent: ‘De proffen beschouwden de assistenten als een soort slaaf hé.’
Van de 81 emeritae bereikten 24 de rang van gewoon hoogleraar en 14 die van hoogleraar. Dat wil zeggen dat meer dan de helft (53%) niet tot het tweede deelkader in het ZAP – hoogleraar of gewoon hoogleraar – geraakte. Vrouwen werden (en worden) in vergelijking met hun mannelijke collega’s minder vaak bevorderd tot hoogleraar en gewoon hoogleraar. Dat verschillende vrouwen het gevoel hadden dat verhoudingsgewijs meer mannen dan vrouwen bevorderd werden tot (gewoon) hoogleraar, was dus niet onterecht. Sommige vrouwen werden expliciet afgewezen omwille van hun vrouw-zijn.:
‘Die prof vond dat een vrouw niet moest doctoreren. (...) Hij zei vlakaf dat dat niet ging voor een vrouw.’
Een vrouw die zich wilde specialiseren in een bepaald medisch vakgebied, kreeg te horen: ‘juffrouw, wij nemen hier geen vrouwen aan.’ In dit verhaal van verticale genderongelijkheid speelt onder andere het mechanisme van statistische discriminatie, ofwel het feit dat leidinggevenden het gedrag van een individuele man of vrouw inschatten op basis van het verwachte gedrag van mannen en vrouwen in het algemeen. Vrouwen worden verwacht minder ambitieus te zijn dan mannen, hun werk sneller op de tweede plaats te zetten en sneller hun baan op te geven wanneer de situatie dat eist. Wanneer het gaat om benoemingen van vrouwen of het aannemen van vrouwen, zullen bij leidinggevenden veel sneller vragen opkomen zoals: ‘kunnen we wel echt op haar rekenen?’ en ‘zal ze er wel echt voor gaan?’ Deze verborgen genderstereotypen zorgen ervoor dat een vrouw extra hard moet bewijzen dat dit verwachte gedrag niet klopt in haar geval.[3]
De balans tussen werk en privé
In zo goed als elk onderzoek – of gesprek - over vrouwen en hun carrière komt het concept balans werk/privé aan bod. Drie vierden van de vrouwelijke professoren uit ons onderzoek hebben een partner en kinderen. Meer dan de helft daarvan schakelde – naast een poetshulp - een al dan niet inwonende huishoudhulp in. Slechts een respondent geeft aan dat haar man meer voor het huishouden en de opvoeding deed dan zijzelf. Gezinsplanning in functie van de carrière was noodzakelijk want de universiteit voorzag geen zwangerschapsverlof, moederschapsrust of vervanging. Deze vrouwen wijzen allemaal op het spanningsveld van hun (schijnbaar) tegengestelde rollen van moeder en professor, met allerlei schuldgevoelens en frustraties tot gevolg. Anderzijds hoedden ze zich voor het gebruik van hun kinderen als excuus. Ze wilden te allen prijze vermijden dat iemand een opmerking kon maken omwille van hun thuissituatie.
Seksisme en seksuele intimidatie: ‘Ga je dan niet beginnen wenen?’
Vrouwelijke doctorandi en professoren aan de UGent werden in het verleden meermaals geconfronteerd met seksisme en seksuele intimidatie. Een vrouw die eenmaal per maand afwezig was omwille van vergaderingen met Nederlandse collega’s, kreeg op haar dienst te horen ‘dat ze weer eens haar maandstonden zal hebben’. Toch leken verschillende emeritae van de eerste generatie vrouwelijke hoogleraren niet stil te staan bij seksisme en deden ze dergelijke opmerkingen en commentaar af als ‘niet erg’. Maar veel bleek ook af te hangen van de vakgroep en de collega’s. Evenveel vrouwelijke professoren getuigden over de goede band die ze hadden met hun mannelijke collega’s. Niettemin beseften meerdere vrouwen niet dat ze geconfronteerd werden met seksisme en tegenwerking omwille van hun vrouw-zijn. Ze vonden seksistische opmerkingen niet de ophef waard en opmerkelijk genoeg beantwoordde zo goed als iedereen de vraag ‘hebt u als vrouw ooit tegenkanting ondervonden doorheen uw carrière?’ negatief. Enkel als tijdens de gesprekken op een meer subtiel niveau gepeild werd naar eventuele tegenkanting, doken bovenstaande verhalen op.
‘Ik wilde geen rolmodel zijn van het feminisme’
Verschillende geïnterviewde emeritae houden er een interessante mening over de genderproblematiek en feminisme op na. Dat uit zich onder andere in het zich al dan niet opstellen als rolmodel naar jonge vrouwen. Slechts 6 van de 30 geïnterviewde vrouwen vond het belangrijk om een voorbeeldfunctie uit te oefenen en stelde zich op als rolmodel. Een meerderheid weigerde resoluut de voorbeeldrol en koppelt dit aan een uitgesproken anti-feminisme. Van ‘ik wilde geen rolmodel zijn van het feminisme’ tot ‘ik had niet de ambitie om de situatie van vrouwen te veranderen’. Streven naar gendergelijkheid was geen bekommernis en hun houding is eerder ‘mannelijk’: andere vrouwen moesten maar dezelfde inspanningen leveren als zij om aan de top te geraken. De antifeministische houding van deze vrouwen moet gezien worden in het licht van de door mannelijke waarden gedomineerde cultuur aan universiteiten. Doordat de universiteiten van oudsher bevolkt werden met mannen zonder zorgtaken in de periode dat het klassieke kostwinnermodel hoogtij vierde, werd de organisatiecultuur gekenmerkt door mannelijke waarden. Mannelijke academici konden steevast rekenen op hun echtgenotes die de rol van perfecte huisvrouw vervulden. Wat wel problematisch was, was het feit dat deze cultuur nauwelijks mee evolueerde met de opkomst van nieuwe idealen en het tweeverdienersmodel. In zo’n mannelijke cultuur is het niet verwonderlijk dat vrouwen zich aanpasten: ze probeerden hun vrouwelijkheid zo onzichtbaar mogelijk te maken en eigenden zich mannelijke waarden toe.
Toch is hun mening interessant: het toont aan dat verschillende vrouwelijke professoren zich niet bewust waren van het bestaan van een genderproblematiek aan de Universiteit Gent. Hoewel het glazen plafond ook voor hen zeer aanwezig was tijdens hun carrière, hadden de meesten geen intentie om te strijden voor meer gendergelijkheid.
[1] S.n., Beleidsplan Gender UGent, Gent, 2014, pp. 6-7.
[2] K. Vercoutere, Wetenschappelijk onderzoek en de genderproblematiek, Brussel, 2002, pp. 22-23.
[3] A. van Doorne-Huiskens, ‘Vrouwen aan de top: een weerbarstig vraagstuk’, in I. Casier, E. Van den Brandt, A. Woodward en M. De Metsenaere (red.), Bitches, babes & business. Het bedrijfsleven door een genderbril. Brussel, 2011, p. 18-36.
Dit artikel is gebaseerd op de onderzoeksresultaten uit de scriptie van Lore Goovaerts, ‘Het glazen plafond doorbroken? De eerste generatie vrouwelijke hoogleraren aan de UGent, een oral history project.’ (UGent, masterscriptie 2016, promotor Gita Deneckere).